Georges et Jeannot 1
Georges wordt wakker. Hij luistert naar de stilte, die veel harder lijkt te klinken dan normaal. Net zoals de haan, trouwens.
Georges… mijn Georges…. Wat was hij mooi. Van toeten nog blazen wist ik. Ik kende de geur van het dampende dal als de zon opkomt. Ik kende het scharrelen van de marter in de ochtend en het snorren van de poes in de zon. Ik kende de route van de steenarend, cirkelend boven de randen van de bergrug.
Ik kon hout hakken, een kip slachten, en van elk restje nog iets lekkers maken voor het avondeten.
Maar ik wist niks van de liefde. Ik wist hoe de hond klaarstond als ze loops was, ik wist hoe een geit moest lammeren. Ik kon melken als de beste. En ik wist dat mijn menstruatie kwam omdat ik nou eenmaal een meisje was, en daardoor vrouw werd. Maar dat de knecht van de de buren mijn moeder stiekem in haar billen kneep, daar had ik geen idee van. Naïef en onbevangen was ik, van het ontwapenende soort. En zo was het nog steeds toen ik als jonge vrouw opeens oog in oog stond met Georges.
Het was kerstmis en de kerk liep uit, de kerk waar we lang niet alle weken kwamen, omdat het anderhalf uur lopen was vanuit Mesnil naar beneden, naar Bourdin, daar waar de Chartogne uitmondt in de Plaize. De pastoor had dan ook nauwelijks oog voor ons, kwam zelf in ieder geval nooit verder dan Aguille, waar de Chartogne iets breder wordt en de wagens nog kunnen keren.
George zijn ogen waren donker als de nacht, en zijn krullen woest en zwaar, ondanks zijn duidelijke pogingen om ze voor deze gelegenheid te temmen. Stroef en houterig stond hij daar, afwerend. Toch keek hij me aan. Toch kwam hij niet in beweging toen zijn familie vertrok. En ik, ik werd licht als een ganzendonsje.
Maar mijn broer, die op zijn beurt weer door vader vooruit werd geduwd, trok al ongeduldig aan me. Moeder was thuisgebleven, ondanks de heilige nachtmis, ze leed aan heftige hoestbuien.
Georges scharrelt rond in de keuken. Het is koud. De weersvoorspelling is prachtig, warm zomerweer. Vanmiddag ongetwijfeld, de lucht begint helder blauw te kleuren, maar zo vroeg in de ochtend heersen de bergen. De hoge rotswand aan het eind van het dal is de baas, altijd zo geweest ook. Kil en somber. In de winter mag de zon er slechts een paar uur overheen, maar vanmiddag krijgt het warme licht ruim baan. De was kan buiten drogen.
Georges snijdt plakken van het oude brood en klemt ze in het gloeiende rooster. Eerst maar eens koffie zetten nu.