De koffer 1
Met een felle klik sprongen de sloten open. Ik schrok er van. Raakte even van mijn a propos zelfs. Het bleef blijkbaar spannend, die twee schuifjes opzij duwen. Ik hield mijn adem in en zette mijn handen tegen de hoeken. Aarzelde even, duwde toen de verweerde bovenkant van de koffer langzaam omhoog. Een zweem van muffe vergankelijkheid steeg op, de geur van vage herinneringen. Het wasmiddel van mijn moeder.
Ik sta in de bijkeuken en kijk hoe ze vouwt. Rechtstreeks vanuit de droogtrommel: een meesterlijke uitvinding volgens haar. Hemd na hemd, broek na broek, één voor één trek ze ze tevoorschijn uit de duistere kluwen achter het ronde gat. De sokken bewaart ze tot het laatst. Gefascineerd ga ik zitten op het opstapje naast de deur. Nu begint het echte werk: het goochelen met die wirwar van kleurtjes en maten. De sokken van papa, groot genoeg om eerst glad gestreken te worden en daarna gevouwen en in elkaar gestoken. Keurige envelopjes in grijs, bruin en blauw. De beige en de gebloemde zijn van haarzelf. De gestreepte en geblokte in allerlei maten, sommige met stopgaten: mijn broers. Dan een heleboel kniekousjes, groene, rode, veel witte, en de allermooiste: roze met blauwe stippen. Allemaal van mij, en allemaal krijg ik ze één voor één toegeworpen. Vaardig ontcijfer ik welke bij welke hoort, en probeer net zulke mooie envelopjes te vouwen als zij, tong tussen m’n tanden. Mijn ogen hebben al zo vaak geoefend, dat het een makkie lijkt. Eindelijk ligt mijn schoot helemaal vol met innig in elkaar gestrengelde stelletjes. Ik kijk op en zie een lege trommel, ze is al weer helemaal klaar…
Bovenop lag het boek. Dan de stola, en de balletschoentjes. Daaronder wat ik zocht: een donkerrood blikje, het dekseltje beschilderd met roosjes. Zacht gerammel klonk eruit op terwijl ik het onder de brede sjaal vandaan trok. Mijn bedelarmbandje, kwetsbaar kleinood. Het schaapje gekregen van oma, de theepot van tante zus. Een kunstig wandelwagentje van mama en van papa een kruisje. Van opa het schoentje, een muiltje zoals het glazen van sneeuwwitje. Een vogeltje en een hondje van Dirk en Leo, mijn broers. Maar van wie toch alle andere bedeltjes en van wie toch ook al weer het armbandje zelf? Voorzichtig duwde ik het dekseltje open en staarde naar het kettinkje, dof en verkleurd door de jaren.